Het uitgangspunt: artikel 1384 van ons Burgerlijk Wetboek
Ons Burgerlijk Wetboek is duidelijk: men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad, maar ook voor de schade welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan. Zij die anderen aanstellen (het ziekenhuis) zijn aansprakelijk voor de schade die hun aangestelden (de verpleegkundigen) veroorzaken tijdens het uitvoeren van hun werkzaamheden.
Lees ook: De aansprakelijkheid van verpleegkundigen bij toedienen van medicatie (juli 2018)
Concreet houdt dit in dat het slachtoffer op deze wetsbepaling een beroep kan doen, maar alleen mits hij het bewijs kan leveren dat diegene die hij aanspreekt effectief de hoedanigheid van ‘aansteller’ heeft. Er moet dus een verhouding van ondergeschiktheid bestaan tussen de aansteller en de aangestelde. Die ‘ondergeschiktheid’ is er van zodra een persoon gezag en toezicht uitoefent op de daden van een andere persoon. Verder moet het slachtoffer ook bewijzen dat de aangestelde (verpleegkundige) een fout heeft begaan die effectieve schade heeft teweeggebracht en dit tijdens de werkzaamheden waartoe hij werd aangesteld.
Hoe oordeelt de rechter in de praktijk?
We antwoorden op deze vraag door het aanhalen van een recent praktijkgeval. Mieke wandelt door de gang van het ziekenhuis. Tijdens deze wandeling gaat ze een gesprek aan met een verpleegkundige en neemt ze plaats op een stoel op wieltjes. Omdat haar been in het gips zit, is dit niet echt een ideale keuze. De verpleegkundige let er niet op en waarschuwt Mieke op geen enkel moment betreffende het gevaar dat deze stoel voor haar kan opleveren. Mieke wordt tijdens dit gesprek niet verzorgd, er komt gewoon een gesprek op gang tussen beide personen. Na enige tijd staat Mieke recht uit de stoel, maar die rolt onverwacht vooruit. Mieke valt en bezeert zich. Mieke vindt dat de verpleegkundige een fout heeft begaan en acht het ziekenhuis (als aansteller) aansprakelijk voor de door haar opgelopen schade. Omdat de partijen niet tot een overeenkomst komen, stapt Mieke naar de rechter. Mieke meent dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor haar schade die veroorzaakt werd ten gevolge van een onrechtmatige daad die door haar aangestelde (de verpleegkundige) werd gesteld. Het feit dat de schade opgelopen werd tijdens een gewoon gesprek met de verpleegkundige, neemt volgens Mieke niet weg dat deze aangestelde geen fout beging door Mieke niet te wijzen op de gevaren die de stoel met wieltjes kon veroorzaken. De verpleegkundige had haar hiervoor moeten verwittigen. De rechter gaat evenwel niet akkoord met Mieke en wijst haar vordering af. Hij meent dat Mieke in gebreke blijft om aan te tonen dat de verpleegkundige een inbreuk heeft gepleegd op de ‘algemene voorzichtigheidsnorm’, rekening houdend met de concrete omstandigheden op het ogenblik dat het schadegeval zich voordeed.
De verpleegkundige heeft zich volgens de rechter niet anders gedragen dan een andere verpleegkundige in dezelfde omstandigheden zou doen. Hij meent dan ook dat de verpleegkundige geen onrechtmatige daad heeft begaan. Noch het ziekenhuis, noch de verpleger zijn aansprakelijk voor de schade van Mieke.